Elf dagen; zo lang duurde het ‘Amersfoort World Jazz Festival’. Het vond plaats van 4 tot 14 augustus 2022 en presenteerde een paar honderd concerten op tientallen locaties in de historische binnenstad. Het festival ging ooit van start als één dag in 1979 in het gloednieuwe theater De Flint. Daarna werd het steeds groter en groter. Totdat de huidige festivaldirecteur Alexander Beets zo’n twintig jaar terug besloot dat kwantiteit voortaan minder belangrijk is dan kwaliteit.
Deze gedachte resulteerde in minder concerten en meer dagen, en daarmee een meer leefbare binnenstad. Alsmede een verhoging van het niveau. Hoofdzakelijk musici van internationale naam en faam betreden tegenwoordig de podia. Ze komen uit alle delen van de wereld, want Beets organiseert al zeker tien jaar uitwisselingen met buitenlandse festivals. Dat gaan met gesloten portemonnee, in de trant van ‘wij komen met z’n tienen naar jullie, en dat sturen jullie volgend jaar een delegatie naar Amersfoort’.
Daarnaast is er steeds een artist in residence. Dit jaar waren dat er zelfs twee: vader John en zoon Gerald Clayton. John trad op als bassist (plukkend en strijkend), arrangeur en orkestleider. Gerald schoof overal aan als pianist en concerteerde ook zelfstandig. Memorabel was een concert op het enorme en bomvolle Lieve Vrouwekerkhof – plek voor zeker duizend mensen – waarbij alleen vader en zoon optraden.
Alleen bas en piano, maar de meute was dood- en doodstil. Gewoon twee mannen die geconcentreerd aan het werk waren, was genoeg om de aandacht te trekken. Die aandacht was er ook bij het Jazz Orchestra of the Concertgebouw (JOC) met Trijntje Oosterhuis. Zangeres en band waren in goede vorm, maar met zo’n overmacht pak je elk publiek in.
Opvallend was ook de versterking. Elders kom je veelal technici tegen die bijvoorbeeld een contrabas als een mislukte basgitaar laten klinken. Als je er iets van zegt, zie je ze denken: ‘Ja da-hag, zo’n bassist kan zoveel zeggen.’ Hier niet. Dat viel ook op bij de vele optredens van bassist Marius Beets. Zijn instrument klonk als een klók.
Wat blijft verder hangen na zo’n jazzmarathon? De hittegolf waar bezoekers over klaagden en de artiesten geen seconde. Het was bloedheet in de openlucht en nóg warmer op de podia. Een trooper als Marius Beets speelde onverstoorbaar door. Drie, vier concerten op een dag en dan ’s avonds laat nog invallen bij het JOC. Het eerste stuk was meteen een pagina of vijf op de muziekstandaard, prima vista van blad te lezen. Linksboven beginnen alstublieft. Wát een energie en wat een smetteloze witte overhemden, al die tijd.
En: wát een vrijheid heeft een band als je bassist zo rotsvast in de tempi zit. Of Marius nou met een Zuid-Afrikaans hofje op het podium stond of een gelegenheidskwintet rond Han Bennink. Evenals John Engels (1935) veroorlooft Bennink (1942) zich allerlei vrijheden. Want steeds slaafs ting-ting-eh-ting slaan, daar heeft hij allang geen zin meer in. Bennink produceerde kanonskogels op de basdrum en zijn roffeltjes klonken als hagelstenen op een dakraam. Geen zorgen, Beets hield het boeltje wel bij elkaar. Trompettist Ian Cleaver liet zich opzwepen tot sensationele erupties.
Voorts hoorden we Eric Ineke & The Frans Elsen Factor, een sextet rond slagwerker Ineke dat het fusionavontuur van Frans Elsen uit de jaren ‘70 deed herleven. Weer dat aandachtige publiek en die mooie sound. (Ik zeg even niet wie er hier bas speelde.) Eempodium-lezers bezitten natuurlijk allang die NJA-cd met historische opnamen: Norway Revisited. In het boekje zie je de latere beboppurist met sjaaltje en zijn haar in een pony achter een Fender Rhodes. Na afloop ontkende hij zijn betrokkenheid bij deze frivoliteiten.
Ook iets om niet licht te vergeten: Clayton als dirigent/arrangeur bij het Peter Beets New Jazz Orchestra. Er klonken enkele Monk-achtige, dwarse samenklanken maar verder werd er vooral heel strak geswingd, net als bij Claytons vroegere werkgever Count Basie. Dankzij discipline en beheersing ontstond een werkelijk uitzinnige groove.
Nog een bijzondere big band: het Nationaal Jeugd Jazz Orkest onder leiding van Maarten Hogenhuis. Het ‘jeugdorkest’ klonk als een gelouterde groep. De arrangementen waren speels en ongewoon, en niet alleen dankzij de inzet van hoorn, fagot en sousafoon. Opvallend was een klein en tenger meisje, uiterst links op het podium – ze viel er bijna van af – dat op tenorsax een robuuste sound produceerde als een zwarte Amerikaan die zeker drie keer zo oud en twee keer zo zwaar is. Ze heet (het bandlid, niet die archetypische Amerikaan) Fleur Peerenboom. Even onthouden, die naam.
Jeroen de Valk